Op de vierde geleding van de toren, via een houten trapconstructie vanaf de derde -van schietgaten voorziene- verdieping bereikbaar, hangen de luidklokken en het carillon. Helaas dateren deze van na de tweede wereldoorlog, daar de oude exemplaren, inclusief de “Bankklok”, op 15 juni 1943 op last van de Duitse bezetter zijn weggehaald om ten behoeve van de oorlogsindustrie omgesmolten te worden. We zullen hier t.z.t. nog nader op terugkomen.
Klokken hebben van oudsher een speciale functie gehad voor omwonenden en de (wijde) omgeving: ze kondigden geboorte en dood, oorlog en vrede, vreugde en rouw aan, wezen tijdens zon- en feestdagen de bevolking op haar religieuze plichten en nodigden haar ter kerke. Bij brand werden de noodklokken geluid evenals bij storm en noodweer en in tijden van oorlogsgevaar maakten
ze deel uit van het regionale waarschuwingssysteem.
Na de invoering van het uurwerk wezen zij de inwoners ook nog bij dag en nacht de tijd.
Maar er was nog meer!
De avond-klok.
In de vroegere ommuurde steden en stadjes als Heerlen werd het vallen van de avond aangekondigd door middel van tromgeroffel, hoorngeschal of klokgelui. Nog tegen het einde van de 19e eeuw was het gebruikelijk dat ’s avonds om 9 uur de klok van de St. Pancratius-kerk werd geluid. Hoewel dit gebruik toen reeds lang haar oorspronkelijke betekenis had verloren en de meesten het gebeier voor kennisgeving aannamen en een enkeling er zich misschien aan ergerde, was het nog niet afgeschaft.
Volgens een (wellicht apocrief) verhaal zou dit destijds niet gebeurd zijn, omdat “….een zekere persoon, die door de ingevallen duisternis was misleid, in het Vrankerveld verdwaald was geraakt en door het klokgelui weer de weg terug had gevonden, voor het handhaven van dit gebruik een geldsom beschikbaar had gesteld, opdat ook anderen in de toekomst zich op dit geluid zouden kunnen oriënteren…..”.
Of deze overlevering op waarheid berust is twijfelachtig. Vast staat wel, dat het luiden van de
“9-uur klok” hieraan niet zijn ontstaan te danken heeft gehad. In vroeger tijden diende dit een heel ander doel, zoals blijkt uit de notulen van de Banksvergadering van 1 september 1794, die ons het volgende melden:
"…En terwijl hem Schout reeds overlange ter kennisse is gekoomen dat de koster van Voerendal in plaetse van des avonds off neegen uure clokke te luyden, waarvoor hij van de Banke betaelinge krijgt, smiddags gaet luyden, en dat hem Schouth verders ter kennisse is gebragt alsdat hij sijne laeste quitantie in dier voegen heeft ingerigt, alsoff hij voor het middags luyden betaeld wierd, geleth egter dat de Banke van het middags luyden geen nut en heeft, en dat ook in alle wel gepobiceerde plaetse, sulk luyden savonds ten neegen uuren tot een advertentie dient, dat alle herbergen van drink- en speelgasten moeten ontleedig worden, soo geeft in bedenkinge off niet aan koster van Voerendal behoorde te worden gelast om savonds neegen uuren soo als hier te Heerlen geschied te luyden, offte dat anders hij Schout en Bankcommissarissen sullen geautoriseert worden om iemand anders tot het luyden der neegen uure clokke aen te stellen en denselve daervoor dat geenige te betaelen ’t welk aen den koster betaelt word….”.
Het luiden van de avondklok van 9 uur had dus als doel om, net als elders het geval was, het sluitingsuur (“taptoe”) van de Heerlense herbergen aan te kondigen. In nog vroeger tijden diende het ook als oriëntatie voor verlate reizigers; in de avondlijke stilte, die niet zoals nu door verkeers- of ander geluid werd verstoord, droeg het klokgelui ver en de mensen toen oriënteerden zich veel meer door een brede inzet van hun zintuigen, veel meer dan de huidige, vooral visueel ingestelde mens.
De avondklok gaf ook aan dat het tijd was om te stoppen met werken, zowel in als buiten de stad. Boeren en kooplui gingen terug naar het omringende platteland, terwijl de stadsbewoners zich terughaastten tot binnen de veilige muren, vóór de poorten werden gesloten en vergrendeld en de ophaalbruggen over de grachten opgetrokken. ’s Zomers gebeurde dit om 8 à 9 uur ’s avonds, ’s winters vaak al om 4 uur.
Met het sluiten van de poorten verdedigde men ook de sociale orde: lang nadat de muren hun militaire functie en waarde hadden verloren, beschermden ze de stadsbevolking nog tegen zwervers, zigeuners en allerlei ander rapalje.
Slechts enkele uren na het sluiten van de poorten ging de avondklok in: haar luiden gaf aan dat het tijd was om de vuren af te dekken en te gaan slapen.
De Engelse term “curfew” (= avondklok) komt van het Franse “couvre feu” , wat “bedek het vuur” betekent.
Niet alleen mocht zich dan niemand meer op straat begeven, maar ook binnen de huizen dienden ook alle lichten te worden gedoofd ( i.v.m. brandgevaar door bijv. omgevallen kaarsen e.d.).
Overtreders werden beboet of -als ze buiten op straat werden betrapt- opgesloten.
Uitzonderingen vormden in echte noodgevallen: priesters, artsen en vroedvrouwen, soms ook vuilophalers en veeartsen , want het verlies van een koe kon rampzalig zijn voor een arm gezin.
In de 17e eeuw steeg de welvaart: mensen hadden meer tijd en geld over voor drinkgelegenheden, gokhuizen en georganiseerde prostitutie. De avondklok werd toen niet zozeer afgeschaft als wel massaal genegeerd.