Eeuwen van bouw en verbouw
De Sint-Pancratiuskerk werd omstreeks de twaalfde eeuw gebouwd op een kunstmatig verhoogd terrein binnen de ringmuur en de grachten van de vesting Herle. De hier getekende kerk wekt de indruk van steen te zijn, maar een uitvoering in hout of vakwerk is geenszins uitgesloten. Over haar oorsprong en eventuele voorgangers op dezelfde plaats is weinig met zekerheid te zeggen.
Het allodium (gebied als eigengoed) Heerlen wordt voor het eerst genoemd in een schenkingsakte uit 1065 van bisschop Udo van Toul (Noord-Frankrijk). Hierin is sprake van een pausbezoek in 1049 aan de Sint-Laurentiuskerk van Voerendaal, de moederkerk van de Sint Andreaskapel te Heerlen en de Sint Martinuskapel te Welten.
Uit de Annales Rodenses, waarin de vroege geschiedenis van de nabijgelegen abdij Kloosterrade (Rolduc) wordt beschreven, blijkt dat Heerlen in 1121 in handen was van de uit het Rijnland afkomstige graven van Are. Zij hadden veel bezittingen in deze contreien en waren zeer invloedrijk. De familie was goed bevriend met de Duitse keizers van het Heilige Roomse Rijk. Het is aannemelijk dat graaf Theoderich I van Are en zijn zonen door middel van de kerk hun positie in het gebied wilden bestendigen. In 1364 verschijnt in het schepenzegel de beeltenis van de heilige Pancratius; waarschijnlijk had de patroonheilige Andreas plaatsgemaakt voor Pancratius, wiens patronage de graven prefereerden.
In de twaalfde eeuw wordt tegen de bestaande kerk een westwerk gebouwd. De oude kerk wordt na de bouw van het westwerk vervangen door een nieuwe kerk. Hiervan zijn de gevels in het huidige kerkgebouw bewaard gebleven. Deze is opgebouwd uit Kunrader steen en zandsteen van klein formaat. Aan de zuidzijde zijn de muren op diverse plaatsen hersteld met mergelstenen van groter verband. Bij de koorsluiting zijn aanwijzingen gevonden dat deze was voorzien van halfronde apsiden. Het dak van het kerkschip was lager geplaatst en minder steil dan het huidige dak. Aannemelijk is dat in de loop der jaren de bebouwing binnen de weermuren van het landsfort langzaam in omvang toenam.
Op een ons onbekend moment (maar wel voor 1394) is tijdens de heerschappij van de Brabantse hertogen het westwerk verdwenen en de kerktoren gebouwd op de fundamenten van het oude westwerk. Wellicht bestaat er een verband met de verovering van de vesting Herle op 10 augustus 1318. Na diverse plundertochten door Reinoud, heer van Valkenburg, op Brabantse steden voerde Jan III, hertog van Brabant, een strafexpeditie uit. Deze actie richtte zich vooral tegen Sittard, Borgharen en Heerlen.
De toren, oorspronkelijk een gesloten bouwwerk, was alleen vanuit de kerk bereikbaar. Hij is opgebouwd uit vier geledingen van onregelmatige afmetingen. De onderste twee geledingen zijn van Nievelsteiner zandsteen met reparaties van onder andere Kunrader steen in vrij groot formaat. De bovenste twee zijn opgetrokken met mergel. In het metselwerk zijn drie bouwfasen te onderscheiden. De onderste grens bevindt zich op de overgang van de tweede naar de derde geleding. In deze derde geleding bevinden zich ventilatie- of schietsleuven, die er tezamen met de vorm van de spaarbogen op duiden dat dit deel wellicht in 1394 tot stand is gekomen, het jaar waarin sprake is van de bouw van de toren.
De kerktoren had ook een defensieve functie binnen het landsfort. Dankzij de toren was een concentrische verdediging ten opzichte van de weermuur mogelijk. Hoe de toren was afgedekt, is niet bekend. Bij vergelijkbare torens werd doorgaans een eenvoudige spits toegepast. De toren heeft zeer waarschijnlijk aan drie zijden een uitgebouwde hordijs gehad. Aan de vierde zijde zal de Schelmentoren de verdediging hebben versterkt. Ook hier zijn hordijzen getekend. Dergelijke onderhoudsgevoelige voorzieningen werden doorgaans alleen in tijden van gevaar aangebracht.
Dankzij het refugierecht, dat door de hertog aan de bewoners van Heerlen werd verleend, kreeg de ‘verdedigbare kerk binnen het landsfort’ ook een strategische functie. In tijden van oorlog kon men hier een veilig heenkomen zoeken.
In 1606 waait bij een storm de toren op het kerkschip, dat zwaar beschadigd raakt. Bij het herstel wordt een nieuwe torenspits geplaatst en wordt het kerkschip voorzien van nieuwe gewelven, die spitser en hoger zijn dan de oude gewelven, waardoor men gedwongen is de gevels te verhogen. De sporen van deze gewelven zijn boven de huidige twintigsteeeuwse gewelven bewaard gebleven. Tevens wordt de nieuwe kap op het schip verhoogd en van een steilere dakhelling voorzien.
Het traptorentje van mergel met een bakstenen plint verving in 1862 een oudere voorganger.
Van 1632 tot 1830 hebben de hervormden en de katholieken de Sint-Pancratiuskerk gezamenlijk oftewel simultaan gebruikt. Over het onderhoud van de kerk waren onderling afspraken gemaakt, maar de samenwerking verliep moeizaam en voor het kerkgebouw was dit een tijd van verval.
Of de kerk gedurende het simultaneum in bouwkundig opzicht is veranderd, weten we niet, maar het interieur zal ongetwijfeld diverse keren zijn aangepast. In 1822 werd in elk geval het houten oksaal aangebracht in het achterste gedeelte van het middenschip.
Nadat het simultaneum in 1830 was opgeheven en de hervormden in 1838 een eigen kerk hadden gekregen, kon de balans worden opgemaakt. In 1839 verklaarde de provinciale raad het koor en de zijmuren bouwvallig. De kerk en de toren ondergingen een grote restauratiebeurt, waarbij
onder andere de zijmuren werden gestabiliseerd en de grafstenen uit de kerk verdwenen. Bij deze rigoureuze aanpak werd de vloer verhoogd, zoals al eens was gebeurd in 1667.
In het midden van de negentiende eeuw wordt de kerk in oostelijke richting vergroot door de toevoeging van een driezijdig gesloten koor. Tevens wordt het kerkschip met één travee verlengd. De toegang tot de kerk, hier net niet zichtbaar, wordt naar zijn huidige locatie in de toren verplaatst. In deze periode zijn mogelijk de vensters van het bestaande kerkschip enigszins vergroot. Een nauwkeurige datering voor deze ingreep is niet te geven.
De basis voor deze tekening wordt gevormd door het kadastrale minuutplan, dat de situatie in het midden van de negentiende eeuw weergeeft.
Het minuutplan geeft precies aan waar de bebouwing zich bevond, en laat zien dat indertijd het kerkhof nog intact was. Aangezien de ringmuur inmiddels zijn militaire functie had verloren, zal deze in staat van verval hebben verkeerd en deels door woonbebouwing zijn vervangen. Zowel aan de noord- als zuidwestzijde zijn nog delen van de oude vestinggracht aanwezig.
In de jaren 1901-1903 wordt onder leiding van Jos. Cuypers het negentiende-eeuwse koor gesloopt en worden een transept en een nieuw, groter koor gebouwd. Op de zuidoosthoek van de kerk verrijst een sacristie, haaks op het koor. In het begin van de twintigste eeuw is de structuur van de middeleeuwse vesting nog goed herkenbaar, ook al is de weermuur aan de zuidwestzijde gesloopt om plaats te maken voor een plein, begrensd door bebouwing.
Als gevolg van de mijnindustrie maakt Heerlen een explosieve groei door. Het gebied rond de vesting, waar in het midden van de negentiende eeuw de bebouwing nog niet aaneengesloten is, wordt in korte tijd volgebouwd. De dynamiek van de ontwikkelingen blijkt uit de bouwplaatsen en het verschil in grootte tussen de gebouwen. In de oude kern is de bebouwing ook verdicht. De laatste delen van de gracht zijn gedempt.
In de jaren 1959-1962 vindt een belangrijke uitbreiding van de kerk plaats onder leiding van Frits Peutz, waarbij onder meer de sacristie van Jos. Cuypers wordt vervangen. Een beeldbepalende stedenbouwkundige ingreep vindt in 1934 plaats wanneer in de noordwesthoek van het voormalige landsfort een warenhuis wordt gebouwd, het Glaspaleis Schunck. Na de Tweede Wereldoorlog wordt steeds meer van de bebouwing aan de noord- en westzijde van de kerk gesloopt. De kerk, die tot dan toe omsloten was door bebouwing, komt vrijer te liggen. Hierbij worden ook weer delen van de weermuur gesloopt. Bij de bebouwing buiten het voormalige landsfort is de schaalvergroting goed te herkennen. Omstreeks 1975 is driekwart van de historische bebouwing van de vesting verdwenen en is de kerk aan twee pleinen gelegen. Alleen de zuidoostelijke bebouwing is deels bewaard gebleven.
Sinds de verbouwing van 1962 heeft het exterieur van de kerk geen wijzigingen meer ondergaan. Dit is wel het geval met de omgeving. Na een periode waarin steeds meer van de bebouwing rond de kerk is gesloopt, wordt getracht de oude structuur weer enigszins te herstellen. Zo wordt ten noorden van de kerk bebouwing toegevoegd. In 2003 bouwen Wiel Arets en Jo Coenen hier een muziekschool, die in verbinding staat met het gerestaureerde en als cultureel centrum in gebruik genomen Glaspaleis Schunck. Wel worden nog enige huizen ten oosten van de Schelmentoren gesloopt.
Bronvermelding: Teksten genomen uit het boek “Sint Pancratius, in het hart van Heerlen” ISBN 978 94 6004 056 6 Uitgeverij Van Tilt Nijmegen.